Klokkenluider benadeeld vanwege melden van vermoeden bedrijfsspionage van staatsgeheime informatie
Het is aannemelijk dat een klokkenluider bij een groot Nederlands bedrijf is benadeeld door zijn toenmalige werkgever, omdat hij melding maakte van een vermoeden van bedrijfsspionage van staatsgeheime informatie. Dat concludeert het Huis voor Klokkenluiders na uitgebreid onderzoek. De kwestie speelde ruim 40 jaar geleden.
Op verzoek van de klokkenluider is onderzoek gedaan naar de vraag of zijn toenmalige werkgever hem destijds heeft benadeeld, omdat hij melding maakte van vermoedens van bedrijfsspionage door een (ex-)collega. Volgens het Huis bestond er terecht een vermoeden van een ernstige maatschappelijke misstand, is de melding hierover correct gedaan en is het ook aannemelijk dat een verband bestaat tussen de gedane melding en benadeling van de klokkenluider.
Staatsgeheime informatie
De klokkenluider treedt rond 1960 als werknemer in dienst van een groot Nederlands bedrijf. Aanvankelijk als technicus, later als (technisch) fotograaf. Er is waardering van de werkgever voor zijn werk. Zo wordt hij onder meer gevraagd om een foto/film-unit op te zetten. Omdat hij tijdens zijn werk in aanraking komt met staatsgeheime informatie, wordt er een persoonsgericht veiligheidsonderzoek naar hem uitgevoerd. Daarnaast ondertekent hij in verband met zijn werk een geheimhoudingsverklaring. In 1972 treedt een buitenlandse collega bij dezelfde werkgever in dienst. De buitenlandse collega komt eveneens in aanraking met staatsgeheime informatie. De staatsgeheime informatie heeft betrekking op verrijkingstechnologie, die ook kan worden gebruikt voor niet-vreedzame doeleinden. Om die reden gelden wettelijke geheimhoudingsbepalingen en beveiligingsvoorschriften voor zowel de werkgever als de werknemers.
Vermoeden van bedrijfsspionage
Wanneer de werknemer vanaf 1973 begint te vermoeden dat zijn buitenlandse collega geheimhouding schendt, meldt hij dit bij zijn werkgever. Eerst meldt hij dit anoniem bij het bedrijf waar wordt gewerkt met staatsgeheime informatie en later ook bij zijn eigen leidinggevende van de werkgever. Er volgt naar aanleiding van die meldingen geen actie door de werkgever. In december 1975 gaat de buitenlandse collega voor vakantie naar zijn vaderland en komt daarna niet meer terug naar Nederland. Zijn dienstverband eindigt maart 1976. Tijdens een bijeenkomst met zijn werkgever in september 1976 vertelt de werknemer dat hij de buitenlandse collega verdenkt van bedrijfsspionage. Hij meldt zijn verdenking ook bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD, de voorganger van de huidige AIVD). In het najaar van 1976 is er volgens de werknemer plotseling geen fotowerk meer voor hem. Hij krijgt dan de opdracht om fotokopieerwerkzaamheden te gaan verrichten.
Medio 1977 ontvangt hij een brief van zijn ex-collega waarin deze hem vraagt om een foto van bepaalde (staatsgeheime) zaken te maken. Dit doet de werknemer niet en de briefwisseling eindigt hier. De werknemer toont deze brief aan zijn werkgever en hij geeft tevens een kopie daarvan. In oktober 1977 vraagt de werkgever voor de werknemer een ontslagvergunning aan bij de voorloper van het UWV. Er zou op dat moment onvoldoende werk zijn voor twee fotografen en de voorkeur wordt gegeven aan de ander. De ontslagvergunning wordt in maart verleend. Per juli 1978 volgt het ontslag van de werknemer. Hij vindt hierna zelf ander werk.
Vervolgonderzoeken
In 1979 wordt via buitenlandse media bekend dat het vaderland van de buitenlandse collega beschikt over vertrouwelijke informatie met betrekking tot de verrijkingstechnologie. Er wordt een link gelegd naar de betreffende buitenlandse collega. Op verzoek van de Tweede Kamer volgt een onderzoek.
Vervolgens starten omstreeks 1980 onderzoeken door de recherche van de Economische Controle Dienst (ECD) en de Rijksrecherche. Na een gerechtelijk vooronderzoek besluit het Openbaar Ministerie de buitenlandse collega te vervolgen. Aan de buitenlandse collega is ten laste gelegd dat hij na zijn vertrek uit Nederland staatsgeheime informatie en materiaal heeft proberen te krijgen. Eind 1983 is de buitenlandse collega bij verstek veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Dit vonnis is in 1985 vernietigd omdat de inleidende dagvaarding niet op de juiste wijze aan de buitenlandse collega was uitgebracht. Er is geen nieuwe vervolging meer ingesteld, omdat het OM vervolging op dat moment niet meer opportuun achtte.
In het kader van het onderzoek voor de Tweede Kamer en het strafrechtelijk onderzoek naar de buitenlandse collega is de klokkenluider een aantal malen gehoord door de BVD en de Rijksrecherche. Ook zou hij nadien nog een aantal keer in het buitenland zijn benaderd en verhoord door lokale autoriteiten, omdat, naar zijn zeggen, zijn naam voorkwam in een internationaal systeem.
Onderzoek door het Huis voor Klokkenluiders
In 2016 verzocht de klokkenluider om onderzoek te doen naar benadeling van hem als gevolg van zijn melding van een vermoeden van bedrijfsspionage. Gezien het tijdsverloop van de zaak, ruim 40 jaar, en het feit dat de werkgever in kwestie niet meer bestaat, is het Huis eerst nagegaan of zo’n onderzoek nog uitvoerbaar is. Op basis van te achterhalen stukken en getuigen bleek dit het geval. Het Huis is de organisatie die rechtsopvolger is van het moederbedrijf van de toenmalige werkgever van de werknemer erkentelijk voor haar medewerking aan dit onderzoek.
Het Huis stelt allereerst vast dat sprake was van een redelijk vermoeden van een maatschappelijke misstand. De misstand betreft het overtreden van wettelijke geheimhoudingsbepalingen en beveiligingsvoorschriften, met als doel staatsgeheime informatie aan het buitenland te verstrekken. De werknemer baseerde zijn vermoedens op redelijke gronden waaraan zijn eigen waarnemingen ten grondslag lagen. De geschiedenis heeft bovendien uitgewezen dat zijn vermoeden terecht was. Dat bleek immers uit later door de Nederlandse overheid en het Openbaar Ministerie uitgevoerd onderzoek.
Uit het onderzoek van het Huis is ook aannemelijk geworden dat de klokkenluider zijn vermoeden over bedrijfsspionage intern correct heeft aangekaart. De klokkenluider heeft zich hiermee een ‘goed werknemer’ getoond. Niet is gebleken dat zijn werkgever destijds na die melding een onderzoek heeft ingesteld of maatregelen heeft getroffen. De werkgever heeft in juli 1977 uitsluitend een waarschuwingsbrief binnen de organisatie gestuurd.
Omdat de werknemer het vermoeden mocht hebben dat er sprake was van een misstand, waarvan aannemelijk is dat hij deze intern voldoende aan de orde heeft gesteld, is hij een ‘klokkenluider’ als bedoeld in de Wet Huis voor klokkenluiders. Een klokkenluider mag als gevolg van zijn melding niet worden benadeeld, bijvoorbeeld door ontslag. Klokkenluiders dienen immers een algemeen maatschappelijk belang, en dat mag niet in hun nadeel werken.
Het Huis stelt vast dat de wijziging van werkzaamheden en het ontslag van de klokkenluider vormen van benadeling zijn. Het Huis acht het aannemelijk dat de werknemer destijds door zijn werkgever is benadeeld, omdat hij klokkenluider was. De verzoeker stelt tevens door handelen van de Nederlandse overheid nadeel te hebben ondervonden. Omdat de Nederlandse overheid in deze kwestie op geen enkel moment als werkgever in de zin van de Wet Huis voor klokkenluiders kan worden aangemerkt, is het Huis niet bevoegd om naar het handelen van de Nederlandse overheid een onderzoek te doen.
Anonimiteit
Het Huis voor Klokkenluiders noemt geen namen van werknemer en werkgever. Zelfs niet als anderen (betrokkenen zelf of media) wel namen noemen of dat eerder al deden. Door de garantie van anonimiteit kunnen werknemers, werkgevers en getuigen zich altijd vrij voelen om hun informatie vertrouwelijk te delen met het Huis voor Klokkenluiders.